Een ketelbinkie in krantenland (19)
- Een nieuwe krant. Een echte -
De vorige aflevering sloot met de constatering van mijn zoon Ivo toen ik op de zondagavond van de Bijlmerramp naar de krant wilde gaan: ,,Maar Pa, je hebt helemaal geen krant.”
Geert-Jan Laan vertelt: Dat duurde nog anderhalf jaar. Tot in het voorjaar van 1994 een advertentie verscheen in het vakblad De Journalist. De Drents/Groningse Pers in Assen zocht een nieuwe hoofdredacteur.
Die kranten waren net overgenomen door het Noordelijke krantenconcern Hazewinkel Pers BV. Uitgever van onder meer het zeer gerespecteerde Nieuwsblad van het Noorden. Zij hadden de kranten gekocht van het Wegener-concern, waar ik een minder hoge pet van op had.
Er was nog een belangrijke reden. Sinds kort was de voormalige commissaris van Het Vrije Volk H.W.E. van de Velde, aan wie ik goede herinneringen had uit mijn laatste periode daar, de directeur.
Een reden te meer om mijn vinger op te steken.
Er kwam een procedure waarbij ook redactieleden in de benoemingscommissie konden meebeslissen. Er waren natuurlijk ook andere kandidaten waaronder – zo heb ik later gehoord - ook iemand die alleen al op grond van zijn bekendheid van de televisie dacht dit varkentje wel even te kunnen wassen. Maar men koos dus voor mij. En zo begon ik in Assen op 15 augustus 1994.
Die Drents/Groningse Pers was ook een product van eerdere fusies en samenwerkingsverbanden. Het Drentse deel was een combinatie van de voormalige Emmer Courant en de voormalige Drentse en Asser Krant. Het Groningse deel was in feite de voortzetting van de oude Winschoter Krant onder de naam van het Groninger Dagblad. De centrale redactie zat in Assen. De krant werd nog gedrukt in Winschoten.
Onder leiding van mijn voorganger George Vogelaar waren de kranten kort daarvoor samengevoegd en het verschijningstijdstip naar de ochtend verplaatst. Natuurlijk zaten er in Assen, Emmen en Winschoten en enkele aanpalende gebieden nog regionale redacties.
Voor mij persoonlijk was het zeker geen straf om naar het Noorden te gaan. Mijn vader en moeder, afkomstig uit de Randstad, waren in 1939 naar Delfzijl verhuisd omdat mijn vader als werkloos onderwijzer daar een baantje kon krijgen als propagandist van de Centrale Bond van Transportarbeiders. Dus zeg maar de havenarbeiders en de zeelieden.
Zodoende zijn mijn broer en ik tijdens de oorlog in Delfzijl geboren. Vrij kort na de bezetting werd mijn vader al ontslagen, maar hij wist zich als ziekenfondsbode, zeg maar ‘inner’ van premies, te redden en speelde ook nog een rol in het verzet en na de oorlog nog even in de plaatselijke politiek.
Mijn ouders wilden, misschien wel dankzij de standvastige en ook gastvrije houding van de meeste Groningers, dan ook geen kwaad woord over die streek horen. Regelmatig gingen we vanuit Rotterdam op bezoek bij voormalige buren en kennissen uit die tijd.
Later, in mijn puberteit was ik en soms een Rotterdamse vriend, ook altijd welkom. We fietsten dan in twee dagen naar Groningen of Delfzijl. En dat schept een band.
De grootste concurrent was dat Nieuwsblad van het Noorden. In feite onze nieuwe eigenaar. De hoofdredacteur Ton Schuurmans kende ik nog uit de tijd toen we allebei jonge journalisten waren. Hij bij het Rotterdams Nieuwsblad en ik bij Het Rotterdams Parool en Het Vrije Volk.
Omdat ik natuurlijk voor de meeste redacteuren een vreemde eend in de bijt was begon ik met een persoonlijk gesprek van zo'n twintig minuten met alle redacteuren. Heel bewust maakte ik ook geen aantekeningen. De weerslag van het gesprek verdween ook niet in een personeelsdossier. Spreek maar vrijuit. En je steekt heel wat op.